Johannes 4,5-26 – zr. Emmanuel

Inleiding:

Broeders en zusters in Christus, van harte welkom in deze vigilie van de derde zondag van de Veertigdagentijd.
We zongen zojuist uit wat wij geloven: wij zijn geboren om te leven. Wij zijn bestemd voor het licht en het leven van Pasen. Daarom hebben wij de reis aanvaard en zijn wij op tocht gegaan: een tocht van veertig dagen, een tocht van een heel mensenleven. Op die reis, die vooral ook een reis naar binnen is, komen we onszelf tegen. Onze angsten en begeerten, onze emoties en hartstochten. De reis naar binnen is een confrontatie met onszelf. We ontdekken al gauw dat die reis naar binnen niet enkel gaat over vreugde en verlangen, ons niet enkel geluk en vrede schenkt. De weg voert ons ook door de leegte van de woestijn, we komen ook verdriet tegen, onzekerheid en angst, zoals velen nu ook heel concreet ondervinden rond het coronavirus. Allemaal dingen waar we vaak liever voor weg lopen, of afleiding voor zoeken, of waar we onszelf tegen wapenen. Dat zijn de krachten in ons die als grommende wolven opdoemen op onze weg en ons trachten te verhinderen de dingen echt te doorleven, de weg ten leven te gaan. Deze Veertigdagentijd, deze tocht van veertig dagen, is een uitnodiging om die wolven in onszelf te herkennen en te temmen. Want we zijn geboren om te leven. Laten we nu gaan luisteren naar het Evangelie, waarin we horen over een vrouw die dorst naar leven, waarlijk leven.

Bezinning:

We zijn geboren om te leven. Iets van dat besef moet in de vrouw wakker zijn geroepen wanneer zij Jezus ontmoet. Vermoeid van de reis zoekt Jezus contact met de bron. Het is daar, bij de bron, dat de vrouw Jezus ontmoet en in Hem haar verlangen weerspiegeld ziet naar leven, waarlijk leven. Van het water waar Hij van drinkt, wil zij ook drinken. Vanuit de bron van waaruit Hij leeft, wil ook zij leven. En wat is die bron anders dan de liefde van de Vader?
De Samaritaanse verlangt naar liefde, zij verlangt naar een leven van liefde, van liefhebben en liefgehad worden. Maar in plaats van die bron aan te boren, de diepte in te gaan, zoekt zij dat leven in oppervlakkige relaties. De ene man na de andere heeft ze geconsumeerd, maar liefde heeft zij niet gevonden. Jezus confronteert haar met die kracht in haarzelf, die haar verhindert tot echt leven te komen. Die wolf in haar, die haar ertoe brengt liefde en geluk te zoeken in oppervlakkige dingen, in uiterlijkheden, in onmiddellijk genot. Die wolf doet haar geloven dat zij zo geluk en liefde zal vinden. Maar dat geluk blijkt teer, die liefde slechts schone schijn.
En zit die wolf niet ook in ons? Wij delen het verlangen van de Samaritaanse. Ook wij dorsten naar leven, waarlijk leven. Maar net als de Samaritaanse zoeken ook wij dat leven vaak waar het juist niet te vinden is. De vrouw, met haar schijnbare onvermogen om duurzame relaties aan te gaan, lijkt wel een voorafbeelding van de hedendaagse mens, die zich niet durft te binden, die niet de diepte in durft te gaan. In plaats van die bron aan te boren die in onszelf zit, laten wij ons leiden door die wolf die ons aan de oppervlakte gevangen houdt. We verwarren genot en oppervlakkige gevoelens met liefde, sensatie met echt leven, en plezier met geluk.
Jezus confronteert ook ons deze zondag met die wolf in ons. Hij nodigt ons uit om in de waarheid te gaan staan en de diepte in te gaan, om daar te ontdekken wat God ons wil geven. Wij worden uitgenodigd die bron in ons aan te boren waar wij mogen ervaren dat er Een is die ons liefheeft, die ons beter kent dan wij onszelf. Zijn liefde trekt ons weg van de oppervlakte. Hij delft ons ware gezicht op – en wij worden iemand, wij worden degenen die wij in zijn ogen zijn. Onder zijn liefdevolle blik komen wij tot leven, waarlijk leven.