Lucas 18, 9-14  –  zr. Margriet

Inleiding:

De vrede en alle goeds van onze Heer zij met ons allen.
Welkom in deze viering op de vooravond van de alweer 30e zondag van het liturgisch jaar, waarin we het evangelie zullen gaan horen over de farizeeër en de tollenaar.
Een heel bekende gelijkenis van Jezus over twee mensen die opgaan naar de tempel om daar te bidden, twee figuren uit het leven gegrepen.
Vorige week hoorden we dat we niet moesten ophouden met bidden, maar zoals die weduwe blijven volhouden. Nu vertelt Jezus ons over twee soorten mensen, twee levenshoudingen, elkanders tegenpool, een dubbelheid die we, denk ik, beide in ons binnenste meedragen.
Hun levenshouding tekent hun gebed en doet ons al gauw een waardeoordeel geven: die is bescheiden, die hoogmoedig.

Ja, hoe bidden wij? Wat tekent ons gebed?
Laten we nu eerst gaan luisteren naar wat Jezus ons vertelt over die twee levenshoudingen.

Overweging:

Kan ik God nog ontmoeten? Misschien moet ik de vraag anders stellen: wil ik moderne mens dat nog wel? Is het ’n reële vraag voor mij die Gods-ontmoeting in mijn dagelijks leven? ‘n leven met z’n ontwikkelingen in wetenschap en techniek, leven vaak ook vanuit de illusie van onsterfelijkheid, we blijven immers eeuwigheidswaarde toekennen aan wat we bezitten, aan de plannen die we hebben, ’n wereld die suggereert dat wij de baas zijn. Willen ontmoeten? nou ja, is God überhaupt voor mij wel bereikbaar, kan, durf ik dat wel, een liefdesrelatie aangaan met Hem die al ons begrip te boven gaat? God …. iets wazigs in de verte?
Bereikbaar, ik denk van wel, in mijn gebed kan ik de weg vinden naar die ontmoeting. Maar hoe leer ik bidden en dat bidden zo te beleven dat mijn leven om die liefdesrelatie draait?
Bidden: we zien twee mensen op weg naar de tempel, ze gaan op naar heilige ruimte, heilige grond, ze naderen God en wat doe je dan? Je nadert met eerbied en schroom. Meteen tekent zich hier al het verschil tussen deze 2 mensen. De binnenkomst van de farizeeër vertoont geen aarzeling of verlegenheid. Nee hoor, hij is daar met recht, hij vindt van zichzelf dat hij rein en zuiver is van hart, geen valsheid of bedrog, geen beknibbeling op zijn tienden. Kortom hij vindt zichzelf een goed mens, een rechtvaardig mens, een beter mens dan anderen. Maar is hij dat ook voor God?
Ook de tollenaar nadert, hij voelt zich niet zo op z’n gemak, “wie mag beklimmen de berg van de Heer, wie staan in zijn heilig domein, die rein is van geest en zuiver van hart” de tollenaar beseft in de aanwezigheid van God, wie hijzelf is en in dat besef, het weten wie hij is, dan roept alles aan en in hem tot God, geeft hij zich helemaal over aan Gods genade, vertrouwt hij op God.
Twee gebedshoudingen, de farizeeër verheft zichzelf, bekijkt de ander van de buitenkant en gaat in zijn gebed uit van de gedachte dat God hém wel zal prijzen en niet de ander, hij leert niets over zichzelf en niets over God. De tollenaar is in zijn gebed niet bezig met wat de ander allemaal doet, hij vergelijkt niet, maar kent zijn eigen fouten, weet zich tegenover God als een mens die afhankelijk is van Gods barmhartigheid.
Beide figuren dragen wij in ons mee. De farizeeër in mij voelt zich beter/meer, ziet geen eigen tekorten, zijn zelfkennis zegt hem dat hij zijn goede handelingen aan zichzelf te danken heeft en niet aan God, de tollenaar in mij, is de mens die zijn eigen broosheid onder ogen ziet. Beide figuren kunnen we in ons gebed op het spoor komen en in die ontmoeting met God kunnen we groeien in zelfkennis en onszelf leren loslaten.
Zonder zelfkennis zegt de woestijnvader Evagrius, bestaat er geen bewustzijn van God, projecteren we alleen wat kinderlijke wensen op God.
Hoe intenser de ontmoeting met God, hoe intenser de ontmoeting met jezelf, Hoe meer je God ontmoet des te meer wordt je ook met jezelf geconfronteerd. Hoe meer je jezelf leert kennen des te meer voel je in je een diep verlangen naar God.
Henri Nouwen schrijft: “God stijgt ver boven ons uit, verder dan ons hart, verstand, gevoelens, verwachtingen, verlangens, ervaringen die allemaal ons leven vormen. Verder weg en toch Hij is er middenin.”
Hoe paradoxaal ook, in het gebed valt de scheiding tussen Gods afwezigheid en zijn aanwezigheid weg. In het gebed is Gods aanwezigheid en afwezigheid nooit te scheiden. Heel diep beleven we zijn afwezigheid: ‘God mijn God waarom hebt Gij mij verlaten”. Ja, meestal zitten we met een pijnlijk besef van leegte, kunnen we God enkel ervaren als leegte en dan komt het aan op geduldig en hoopvol wachten.
Ik kan alleen woorden ontmoeten U niet meer…” woorden kunnen een brug slaan naar die liefdesontmoeting waardoor je blijft groeten, blijft bidden, woorden maken contact, maar God is niet in woorden te vangen. Hem ontmoeten? Hij overstijgt dit alles en ik, ik kan alleen woorden ontmoeten, maar dankzij die woorden houdt het groeten, mijn bidden aan… kan mijn geloof groeien dat er wordt geluisterd en kan ik misschien in de stilte Zijn aanwezigheid ervaren.