Mattheüs 17,1-9 – zr. Emmanuel
Inleiding:
Broeders en zusters in Christus, van harte welkom in deze vigilie van de tweede zondag van de Veertigdagentijd.
We zongen het zojuist: wij zijn geboren om te leven. Ieder van ons is bestemd voor het licht en het leven van Pasen. Daarom hebben wij de reis aanvaard en zijn we op tocht gegaan, een tocht van veertig dagen, een tocht van een heel mensenleven. Op die reis, die vooral ook een reis naar binnen is, komen we onszelf tegen. Onze angsten en begeerten, onze emoties en hartstochten. De reis naar binnen is een confrontatie met onszelf. De Jezuïet Anthony de Mello zei eens: ‘Datgene waar jij voor wegloopt en datgene waar jij naar verlangt zitten allebei in jezelf.’ Inderdaad, wanneer wij de reis naar binnen aanvaard hebben, vinden we daar onze vreugde en ons verlangen, ervaren we gaandeweg steeds meer dat we geschapen zijn voor de liefde, voor gemeenschap, voor geluk en vrede. Maar de andere kant is er ook: verdriet en leegte, onzekerheid en angst, de schaduw van het kwaad. Voor deze dingen lopen we meestal weg, of we zoeken afleiding, of we wapenen onszelf ertegen. Dat zijn de krachten in ons die als grommende wolven opdoemen op onze weg en die ons verhinderen de dingen echt te doorleven, erdoorheen te gaan. En toch is erdoorheen de enige weg ten leven. Deze Veertigdagentijd, deze tocht van veertig dagen, is een uitnodiging om die wolven in onszelf te herkennen en te temmen, hen hun macht over ons te ontnemen. Want we zijn geboren om te leven. Laten we nu gaan luisteren naar wat het Evangelie ons daarover leert.
Bezinning:
De donkere wolken boven Jezus’ hoofd hebben even plaats gemaakt voor een zonovergoten en lichtend tafereel. We kunnen ons de reactie van Petrus goed voorstellen. Liever dat prachtige licht daar boven op die berg, dan de donkere en dreigende wolken boven een dorre woestijn. Liever een Jezus die straalt in zijn heerlijkheid, dan een Mensenzoon die doorheen lijden en sterven moet.
Wij mensen weten vaak niet zo goed raad met dat lijden, met die donkere kant van ons bestaan. Maar al te vaak ontkennen we die kant, of minstens verbergen we die voor anderen. Naar buiten toe presenteren we liever onze mooie en lichtende kant, de dingen waar we ons op kunnen beroemen, waar we prat op kunnen gaan: onze successen, onze prestaties, de mooie dingen die we meemaken, hoe gelukkig we wel niet zijn.
Zo veranderen we als het ware onze gedaante voor de ogen van anderen tot de persoon die we denken te moeten zijn, om maar iemand te kunnen zijn, om gezien en bemind te worden. De wolf waarmee we op dit punt van de weg geconfronteerd worden voedt onze angst dat als onze schaduwkant aan het licht zou komen, mét onze schaduw ook wijzelf zouden verdwijnen. We vrezen afgewezen te worden, niet meer mee te tellen. We denken dat er niets meer van ons over blijft als we ophouden dat beeld van onszelf overeind te houden waarmee we iemand denken te zijn.
Maar die gedaante is niet onze ware gedaante, die weg niet de weg die naar het leven voert. Jezus wijst ons wat wel de weg ten leven is. Allereerst valt op dat Jezus opnieuw de confrontatie aangaat. Zoals vorige week in de woestijn, zoekt Hij nu boven op een hoge berg de eenzaamheid op. Zes dagen eerder heeft Jezus voor het eerst zijn lijden en ondergang benoemd tegenover zijn leerlingen. Hij weet dat Hij doorheen dat lijden zal moeten gaan om tot waarlijk leven te komen. Om zich daar niet vanaf te laten brengen, maar integendeel gesterkt te worden op die weg, zoekt Hij het alleen zijn met God. Hij schuwt de confrontatie met de wolf die ook zijn angst zal hebben proberen te voeden niet. Daar, boven op die berg, zoekt Hij de aanwezigheid van God, omdat Hij weet dat Hij geschapen is uit liefde, en geboren is om te léven. Hij weet dat zijn ware gedaante geborgen is in God, dat Hij Gods welbeminde Zoon is. In en doorheen alles.
Die weg ten leven, die Jezus ten einde toe gaat, is ook ónze weg ten leven. Ook onze ware gedaante, wie wij ten diepste zijn, is geborgen in God. Wij hoeven ons niet anders of ‘beter’ voor te doen dan wij zijn, wij wórden al bemind, precies zoals wij zijn. Wij hoeven geen beeld van onszelf overeind te houden om maar iemand te zijn, wij zíjn al iemand: Gods geliefde kinderen.
Jezus putte kracht uit die wetenschap en durfde zich toe te vertrouwen aan de liefde van zijn Vader, om doorheen lijden en duisternis tot waarlijk leven te komen. En wij?