WAU. Verdwenen voor de dochter van Sion: al haar glorie. Haar vorsten: als rammen die geen weideplaats vinden! Zij lopen uitgeput voor de drijver uit.
ZAIN. Nog altijd denkt Jeruzalem terug aan haar tijd van nood en ellende: toen haar bevolking neerviel door de hand van de vijand en niemand haar hielp; toen verdrukkers met een grijnslach haar verwoesting aanschouwden.
CHET. Gezondigd, zwaar heeft Jeruzalem gezondigd! Daarom is wankel geworden, en verachten haar allen die haar vroeger vereerden, nu zij haar naaktheid aanschouwen; daarom blijft zij altijd maar zuchten met afgewend gelaat.
TET Onreinheid hangt aan haar slippen; nooit had zij zo’n einde voorzien. Peilloos diep zonk zij weg en niemand die haar kwam troosten. Ach JHWH, zie toch neer op mijn nood, want de vijand triomfeert.
Jeruzalem, Jeruzalem, bekeer u tot de Heer uw God!
—–
zr. Imma:
In dit Klaaglied leeft en bidt de lijdende dienaar Gods, Jezus Christus, uit pure liefde met ons en onze wereld mee.
Hij bidt dit Klaaglied, namens ieder mens en heel de mensheid van alle tijden, tot zijn en onze Vader.
Uit de grond van mijn hart en ziel en heel mijn gevoel, beweeg ik mee omwille van het welzijn voor ieder mens die lijdt, hoe en wie ook.