Matteus 13, 44 – 46  –  zr. Chiara

Welkom en opening.
Wij zijn hier bijeen in de naam van de Allerhoogste en in zijn naam heet ik jullie van harte welkom in deze viering.
Dit is de derde zondag dat we uit het 13de hoofdstuk van Mattheüs lezen. Een hoofdstuk dat uit allerlei parabels bestaat van de zaaier, het onkruid dat tussen de tarwe staat, het mosterdzaadje, gist en de bloem en deze zondag hebben we er weer drie: de schat in de akker, de koopman en de parel en het sleepnet. Waar wil ik het over hebben? vroeg ik me af. Wat hebben ze gemeen? Al lezend kwam ik een mooie meditatie tegen van Frans Andriessen en die heb ik als overweging genomen. Het gaat over de schat in de akker.
Ik wens ons een goede viering

Lezingen: 1 Koningen 3,5.7-12 en Matteus 13,44–46

Meditatie van Pater Frans Andriessen †

Een man is aan het werk. Hij doet de dagelijkse dingen. Veel heeft hij niet te missen. Het is een arme pachter, de akker is van zijn baas. De man stoot op de schat, hij is slim en verstopt hem op een andere plaats in de akker. Hij alleen weet nu waar hij ligt. Dan verkoopt hij zijn hele handel en koopt de akker met de schat. Zo werkt God met ons, Hij laat je iets vinden wat je helemaal blij maakt. Van nu af heb je een doel en zin.

Ik geef een heel voor de hand liggende reden waarom de man de schat opnieuw verbergt. Maar misschien wordt er meer gezegd, bijvoorbeeld: je vindt je schat dat is je besef ‘hier gaat het om in mijn leven’. Tegelijk voel je dat je er niet klaar voor bent. Je moet nog wachten, klaar worden, je hart gereed maken tot je de schat aan kunt. Want een schat is mooi; maar je moet er ook iets mee kunnen. En dus begraaf je de schat weer om je in afwachting klaar te maken zodat je hem dragen kunt. Je spreekt er niet over, het is jou geheim. Hij is in de akker van je leven, je behoedt hem, maar hij heeft je hart.
Stel dat die schat de grote liefde van je leven is. Daar kun je niet zo maar iets mee. Liefde moet je leren. Zo is het veel mensen gegaan met hun roeping: ze moesten wachten tot de tijd rijp was, tot ze zelf rijp waren. Je wacht en bereid je voor. Ondertussen dien je je schat en behoedt je je akker. Je merkt: ik moet geduld hebben en uit mijn schat leven maar kan hem nog niet echt aan. Je gaat de weg van de liefde, de weg van je hart. Je leeft uit je schat maar je ‘hebt’ hem niet.
Zo iets gebeurt van binnen. Over de liefde beschik je niet. Die is sterk als de dood. Je kunt haar niet kopen. Al zou je alles bieden wat je hebt, voor de liefde, men zou je verachten. Wat je kunt kopen is de akker dat is je kunt werken voor alles wat de liefde dient; je kunt je leven in dienst stellen van je schat. Zo wordt je hart klaar voor de schat. Het blijkt dat je er een heel leven aan kunt besteden. Toch ‘heb’ je de liefde niet. Die komt van God. Het is de manier waarop Hij je beïnvloedt, waarop Hij over je ‘heerst’. Het is Zijn Rijk in jouw leven. Je akker is je leven naar de liefde toe, staat onder de invloed van je schat. Daar gaat straling van uit. Soms loop je met je detector over je land en hoort: ja, hij is er nog. Soms is het werk ook te zwaar. Dan laat je Gods water maar over Gods akker lopen en laat je het er bij zitten. Soms zie je een ander aan het werk op haar akker en word je gestimuleerd (‘gemeenschapsleven’ heet dat). Maar je weet onverwoestbaar: de schat is er. Hij laat je niet met rust, want hij heeft je hart. Je verlangt, leidt een leven van verlangen en denkt: “Was je maar mijn broer, gevoed aan de borsten van mijn moeder. Dan kon ik je kussen als ik je op straat ontmoette” (Hoogl. 8,1). Je bidt: “Kom snel, mijn lief en wees als een gazel”
(Hoogl. 8,14). Tot je aankomt uit de woestijn, gewond want sterk als de dood is de liefde en haar vlammen zijn als die van De Eeuwige. Maar je komt aan, bent klaar en koopt de akker met het werk van je leven.
Wat kan een mens geven in ruil voor zijn leven, vraagt Jezus. Het antwoord is: de schat in zijn akker.