Filippenzen 2,6-11 – zr. Emmanuel
Inleiding:
Broeders en zusters, wij zijn hier bijeen in het huis van de Heer en in zijn Naam: Vader, Zoon en Heilige Geest. Amen.
Van harte welkom in deze vigilieviering van de zesde zondag van de Veertigdagentijd.
Vijf weken lang zijn we op weg geweest, als pelgrims van hoop. Wij volgden onze Heer op zijn weg, op zijn reis naar Jeruzalem. Deze zondag treden wij met Hem Jeruzalem binnen. Is daarmee onze pelgrimstocht ten einde?
Wat is nu de vrucht van onze pelgrimstocht?
Is het bereiken van de bestemming, de intocht in Jeruzalem, ‘de kers op de taart’?
Wat, of beter: wie verschijnt ons daar?
Laten we ons in deze viering spiegelen aan de ervaring van de pelgrim. Meer nog, laten we ons spiegelen aan Christus zelf, en Hem blijven volgen, in en doorheen alles wat Hem in Jeruzalem overkomt.
Uit het dagboek van een pelgrim:
Ik ben er! Al enkele dagen ben ik nu in Jeruzalem, maar ik vond nog niet de rust en de innerlijke ruimte om te schrijven. Het is een enorme overgang: de relatieve rust en stilte die ik onderweg ervoer en de enorme drukte hier in Jeruzalem. Overal krioelt het van de mensen. Ik ben blij en dankbaar dat ik er ben, hoor! Maar ik had even tijd nodig om te acclimatiseren, en om weer wat bij mezelf te komen. Gek genoeg lukte dat in de Heilig Grafkerk. Of nou ja, ‘gek’. Het is op zijn minst verwonderlijk, vind ik, omdat ook in de Heilig Grafkerk steeds veel mensen zijn. Vlakbij het Heilig Graf stond bij een van de pilaren een bankje, waar ik op ben gaan zitten. Lange tijd heb ik daar gezeten, mijn ogen gesloten, terwijl het een komen en gaan van mensen was. Ik bedacht me hoe in vroegere tijden de eerste christenen die op pelgrimage naar Jeruzalem gingen, in de Heilig Grafkerk een palmtak konden verwerven. Ik hoef geen palmtak, dacht ik bij mezelf. Sterker nog: ik had nog niet eens een stempel gehaald. Want waar staat die stempel dan voor, vroeg ik me af. ‘Gewoon’ de zoveelste stempel, de zoveelste pleisterplaats, alleen dan nu toevallig de laatste? Ik had mijn bestemming bereikt, maar was mijn pelgrimstocht nu dan ten einde? Wat nu? Wat had ik eigenlijk verwacht, wat had ik gehoopt in Jeruzalem te vinden? Niet een of andere openbaring of verschijning ofzo, dat niet. Maar nu leek het bijna een soort anticlimax te worden.
Wat had mijn pelgrimstocht me nu gebracht? Was er iets in mijn leven wezenlijk veranderd? Of zou ik nu rechttoe rechtaan weer naar huis gaan en de draad van mijn oude leven weer oppakken? Wat wil God van mij, Hij Die onderweg steeds mijn reisgezel was, wat wil Hij met mijn leven? Dat was eigenlijk de belangrijkste vraag.
Na lange tijd zo gezeten te hebben, pakte ik mijn Bijbeltje en met mijn ogen dicht sloeg ik het open. Een beetje naar het voorbeeld van de heilige Franciscus, die eens een Evangelieboek opende, om daarin richting voor zijn leven te vinden. Toen ik mijn ogen opende viel mijn blik op de prachtige Christushymne van Paulus. ‘Hij, die bestond in goddelijke majesteit heeft zich niet willen vastklampen aan de gelijkheid met God. Hij heeft zichzelf ontledigd en het bestaan van een slaaf op zich genomen. Hij is aan de mensen gelijk geworden. En als mens verschenen…’
Deze hymne kwam juist hier, op de plaats waar Christus is gestorven en begraven, echt bij mij binnen.
Ik zag Hem voor me, hoe Hij hier groots Jeruzalem binnen gehaald werd, en hoe Hem hier slechts enkele dagen later lijden en dood wachtten. Toch was Jeruzalem voor Hem niet het eindpunt. Integendeel, God heeft Hem verheven door Hem uit de dood te doen opstaan.
Heb ik nu in deze Christushymne richting voor mijn eigen leven gevonden, voor mijn verdere weg? Toch wel!
Christus hád in zijn goddelijke majesteit kunnen verschijnen, maar Hij heeft willen verschijnen als mens. Als een van ons, aan ons gelijk. Hij is verschenen als mens, Hij heeft geleefd als mens en is gestorven als mens. Hij heeft ons met al de vezels van zijn menselijk bestaan laten zien wat leven is, wat liefde is. Christus’ menselijk bestaan was er een van liefde. En zo heeft Hij ons, heeft Hij mij een voorbeeld nagelaten, zoals de apostel Petrus ergens zegt, om daaraan toe te voegen: ‘U moet in zijn voetstappen treden.’
Mijn pelgrimstocht heb ik steeds ervaren als een gaan in de voetstappen van Christus. En dat is nog steeds het spoor dat God mij wijst te gaan: in het voetspoor van Christus de liefde leven; net als Hij mijn leven – mijzelf – geven uit liefde, ten einde toe. Het is Christus’ liefde die richting geeft aan mijn leven. Hem hoop ik tegemoet, zolang ik leven mag!