Apokalyps 7,9+14b-17 – zr. Emmanuel
inleiding en gebed:
Broeders en zusters in Christus, in het licht van de aanwezigheid van onze verrezen Heer, beginnen wij deze viering in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Amen.
We staan aan de vooravond van de vierde zondag van Pasen. Vanaf deze zondag verschuift het accent van de Verrijzenisverhalen naar het leven ná de Verrijzenis. Het leven, ons leven, met de verrezen Heer. En hoe is ons leven met Hem anders mogelijk dan dat Hij ons in dat leven roept? Traditiegetrouw heet deze vierde zondag van Pasen de zondag van de Goede Herder, en ook – heel passend – Roepingenzondag.
Nu het 800 jaar geleden is dat de heilige Franciscus van Assisi zijn Zonnelied, zijn Lofzang van de schepselen, dichtte, bezinnen we ons in deze Paastijd elke week op een strofe uit die Lofzang. Deze zondag is dat de strofe over zuster water. En – de rollen zijn een keer omgedraaid (!) – broeder wind ‘lift mee’…
Bidden wij tot Christus, de Goede Herder:
Heer Jezus Christus, U bent de Goede Herder,
U wijst ons de grazige weiden
en voert ons naar wateren der rust.
Wij bidden U:
laat dat water voor ons een bron van leven worden
van waaruit wij leven met U, in U en naar U toe.
U, Die met de Vader en de Geest leeft en heerst
in de eeuwen der eeuwen. Amen.
bezinning:
‘Wees geprezen, mijn Heer, door zuster water
die heel nuttig is en nederig en kostbaar en kuis.’
Zo dicht Franciscus in zijn Zonnelied. Het water waarheen een herder zijn schapen voert, kwalificeert en waardeert Franciscus als heel nuttig, en nederig, en kostbaar, en kuis. Hier op aarde is dat water reeds beeld van wat komen gaat, beeld van die ‘waterbronnen van het leven’ waarover de ziener Johannes het heeft in zijn Apokalyps, zijn boek van de Openbaring.
Johannes ziet een geweldige menigte, uit alle windstreken samen geroepen ‘voor de troon en voor het Lam’. ‘Zij zullen nooit meer honger of dorst lijden’, voorziet Johannes, en ‘geen steek of woestijngloed zal hen treffen, want het Lam in het midden van de troon zal hen weiden en voeren naar de waterbronnen van het leven’. Johannes’ visioen is in de stijl van de Paassequentie waarin we Christus bezingen als het Goddelijk Lam dat de schapen bevrijdt. In het visioen van Johannes geen Herder, maar het Lam dat ons naar het water leidt. Ook over de dood heen, ook in zijn verrijzenis is en blijft Christus het Lam onder de schapen, blijft Hij het Lam dat zichzelf geheel en al gegeven heeft én geeft. Het water dat Hij ons geeft – zijn eigen leven – is in ons een Bron, opborrelend tot eeuwig leven.
Waar is broeder wind nu in dit hele verhaal, behalve dan dat hij het is die die geweldige menigte van overal vandaan voor het Lam bijeenbrengt? Om broeder wind te duiden moeten we terug naar het allereerste begin. De Bijbel leert ons: ‘In het begin schiep God de hemel en de aarde. De aarde was woest en leeg, duisternis lag over de diepte, en de Geest van God zweefde over de wateren.’ Het Hebreeuwse woord ‘ruach’ is een woord met meerdere lagen. Het houdt een luchtbeweging in, en wordt in de Bijbel vertaald met ‘Geest’, maar ook met ‘adem’, of ‘wind’. Zodoende is de wind een beeld van de Geest, van de werking van de Geest. Niet voor niets gaat de komst van de Geest gepaard met ‘een gedruis alsof er een hevige wind opsteekt’.
‘In het begin schiep God de hemel en de aarde. De aarde was woest en leeg, duisternis lag over de diepte, en de Geest van God zweefde over de wateren.’ In het begin, bij de schepping, was er al dat prachtige samenspel van wind en water, van water en Geest. Nog vóór Gods eerste scheppingswoord, nog voordat God spreekt, is het water daar al – in de diepe duisternis, in de woeste leegte, reeds open en ontvankelijk voor Gods Geest. Zij is nederig. Haar nederigheid bestaat in haar openheid voor de Geest. Zij is nuttig en kostbaar, doordat zij de Geest alle ruimte geeft, Hem met zich laat doen, tot nut en welzijn van alles en allen. En zij is kuis, zuiver. Zoals Gods Geest nooit op zichzelf uit is, maar in en door zijn werkzaamheid gekend wil worden en gekend wordt, zo is ook zuster water.
Broeder wind en zuster water, water en Geest, zij horen bij elkaar. Het is de Geest, de wind die het water beweegt en het tot bron van leven maakt.
Zo kunnen wij, herboren uit water en Geest, leven met onze verrezen Heer. Door ons steeds opnieuw te laven aan de bron van het leven die Hij voor ons is, en door bezield door zijn Geest ‘het Lam te volgen, waarheen het ook gaat’.