Johannes 7,37-39 en Romeinen 8,22-27 – zr. Rebecca

Inleiding:

Van harte welkom, u allen, in deze gebedswake op de vooravond van Pinksteren, waar wij bijeen mogen zijn in de Naam van onze God, die is: Vader, Zoon en Heilige Geest. Amen.
In de dagen en weken naar Pinksteren toe, en vooral op deze vooravond van het feest, klinkt steeds dringender de bede om de gave van Gods Geest. Geest van wijsheid, van sterkte, van troost – en ook de Geest van hoop. Nu ons in dit Jubeljaar het thema ‘Pelgrims van Hoop’ is aangereikt, valt me op hoezeer onze bede om de Heilige Geest een uiting van hoop is. En dan bij uitstek op dit moment waarop wij nu bijeen zijn, op de vooravond van het hoogfeest van Pinksteren. De lezingen van de vigiliemis, waar wij ons vanavond op zullen bezinnen, plaatsen ons heel uitdrukkelijk in de spanning van het ‘nu al’ en tegelijk ‘nog niet’. Bij de evangelist Johannes lezen we: “De Geest was er nog niet omdat Jezus nog niet verheerlijkt was.” En in de Romeinenbrief houdt Paulus ons voor: “Wij die toch reeds de eerstelingen van de Geest hebben ontvangen, ook wij zuchten over ons eigen lot zolang wij nog wachten…” Ja, Jezus is verheerlijkt, wij hebben de eerstelingen van de Geest ontvangen, de stromen van levend water zijn voor ons beschikbaar en toegankelijk gemaakt – en toch blijven wij bidden en smeken om de Geest. Het is zelfs zo, dat het juist de Geest zelf is die ons doet zuchten en bidden om zijn uiteindelijke, algehele en definitieve doorbraak in onze wereld.

Bezinning:

“De hele natuur kreunt en lijdt barensweeën,” en ook wijzelf “zuchten over ons eigen lot zolang wij nog wachten op de verlossing van ons lichaam.” De woorden van Paulus spreken rechtstreeks vanuit de spanning van het ‘nu al’ en ‘nog niet’. Hij ziet en voelt overal om zich heen – en ook in zichzelf – het verwachtingsvolle maar ook pijnlijke uitzien naar de uiteindelijke vervulling waarheen heel de schepping op weg is. En hij weet: “In deze hoop zijn wij gered.” Het is niet pas in de voltooiing van alles dat onze redding ligt, maar in het bewust uithouden en ten diepste doorleven van het verlangen. Als leerlingen van Christus, de Gezalfde, hebben ook wij, christenen, de zalving van de Geest ontvangen, als voorproefje en voorbode van wat komen gaat. Maar dan niet als een soort zoethoudertje om een periode van passief wachten te overbruggen – integendeel! Het zijn juist die eerstelingen van de Geest die als een vuur van verlangen in ons binnenste branden, omdat we daardoor weet hebben van de vervulling waarheen we op weg zijn.

Als wij het hebben over hoop, klinkt dat als iets moois en troostrijks, en iets wat in ieder geval ook levensnoodzakelijk is. Maar de hoop is, behalve die dingen, vooral ook uitdagend en zelfs pijnlijk. Zij doet ons uitzien naar een toekomst, een werkelijkheid, die wij niet op eigen kracht tot stand kunnen brengen en waar we ons zelfs niet echt een voorstelling van kunnen maken, maar die zich toch bij ons aandient als de vervulling van het diepste verlangen van ons hart. In het Bijbelse taalgebruik wordt dit uitgedrukt met woorden als: het aanschijn van de aarde vernieuwen, een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, de komst van Gods Rijk in kracht. De hoop die de Geest in ons wekt doet ons beseffen: ons leven is niet ons eigen project. Wij maken juist deel uit van Gods project, en wat daarin van ons gevraagd wordt is: luisteren naar de verzuchtingen van de Geest, in onszelf en in heel de schepping, en ons mee laten voeren in het dynamische verlangen dat daaruit spreekt. Die dorst uithouden, ja steeds weer terugkomen om te drinken van dat levende water dat onze dorst wel lest maar tegelijk ook steeds verder verdiept tot wij alleen nog maar die dorst zijn, onuitsprekelijke verzuchting.

Het Pinksterfeest is de afsluiting en bekroning van Pasen, de viering van Christus’ verrijzenis: eersteling en voorafbeelding van wat heel de schepping te wachten staat. Met de verrijzenis van Christus is het al begonnen. De gave van de Geest doet ons dat zien en wakkert in ons de vlam van het verlangen aan, de hoop op de verlossing en herschepping van ons eigen lichaam en van alles wat ten dode opgeschreven lijkt. Niet als een soort luchtkasteel om van te dromen terwijl je je van de realiteiten van de wereld afsluit, maar als een prikkel en een perspectief om naartoe te werken in alles wat je zegt en doet. De standvastigheid van onze hoop, waar Paulus toe oproept, bestaat erin om door te blijven gaan en ons niet te laten ontmoedigen, ook al lijkt de vervulling geen stap dichterbij te komen. Leven in hoop betekent hier en nu leven vanuit de Geest en doen wat de moeite waard is om te doen, ook al is er nog geen enkel resultaat te zien. Daarom bidden wij vanavond om de Geest: dat het vuur dat in ons brandt nog verder aangewakkerd wordt, dat wij het verlangen kunnen en durven uithouden en dat wij als pelgrims op weg blijven naar de toekomst die alleen Hij kent en geven zal.