Lucas 13,1-9 – br. Jan ter Maat ofm
inleiding:
Zusters en broeders, welkom in deze derde vigilieviering in de veertigdagentijd, die wij beginnen in de naam van de Vader, de Zoon en de heilige Geest.
We zijn onderweg als Pelgrims van Hoop. Met onze Heer gaan we onderweg naar Jeruzalem. Het doel is helder, maar we gaan allemaal onze eigen weg.
We zijn weggegaan. En we hebben bergen bestegen. Vandaag staan we stil.
De Bijbel reikt ons vandaag een gelijkenis aan: een verhaal over een vijgenboom die maar geen vruchten draagt. We staan voor de vraag: omhakken of deze boom nog één jaar laten staan en met extra zorg omgeven?
De pelgrim in ons staat stil. En de vragen uit het Evangelie worden haar vragen, zijn vragen.
uit het dagboek van een pelgrim:
Hoe lang blijf je een pelgrim? Vandaag ben ik, aan het einde van de ochtend, gestopt met lopen. Ik stond stil op een lommerrijke weg, die zich kalm door een ietwat glooiend landschap slingerde. En ik ben heel lang blijven staan, in de schaduw van wat in de loop van die uren mijn boom geworden is.
Mijn pelgrimstocht trok in gedachten aan mij voorbij. Stilstaand beschouwde ik wat de reis mij gebracht heeft tot dit ogenblik. Ik heb veel moois gezien. Maar ik werd ook beproefd: de reis is mij aangevlogen, maar de leegte die ik vreesde bleek ruimte te zijn. Ik heb mijn teveel aan bagage achter mij gelaten, losgelaten wat niet nodig was. En nieuw houvast heb ik gevonden.
Maar heeft het zoden aan de dijk gezet? Heeft er in mijzelf wel een daadwerkelijke verandering plaatsgevonden? Ik ben al zo lang onderweg. Nu zou er toch wel wat wezenlijks mogen gebeuren, in mij?
Staande in de lentezon merkte ik dat deze beschouwing van mijn tocht een beschouwing van mijn leven werd. Altijd had ik helder voor ogen hoe ik gelukkig worden kon. Het bleek een illusie, een valse belofte aan mezelf. Eigenlijk heb ik het in mijn leven helemaal niet ver gebracht. Ik ben verder weg dan ooit van mijn ideaal. Heb ik dan werkelijk voor niets geleefd? Want wat heeft wezenlijk iets opgeleverd in mijn leven, voor mijzelf, voor mijn omgeving?
Zo dacht ik. En ik merkte dat mijn donkere gedachten scherp contrasteerden met de weidsheid van het landschap waar de lentezon zijn stralen over streek. Ik constateerde dat ik hier en nu antwoord geven moest op de vraag: “Wil ik echt verder reizen?” Of zou ik moeten stoppen?
Waarom was ik ook al weer aan mijn tocht begonnen? Wat dat niet om juist een verandering in mijn leven te forceren? Het was toch vanaf mijn eerste stap op de pelgrimsweg duidelijk dat ik anders thuis moest komen dan dat ik vertrok?
En ik merkte dat het goed was om nog even te blijven staan. Om ook nog in mijn gedachten een pas op de plaats te maken. Ik merkte dat juist op dit moment ik bijzondere zorg moest geven aan mijzelf. Of liever nog, mij te laven aan het levenslustige landschap dat aan mijn voeten lag. God is genadig toch? Zou ik die dan ook niet moeten accepteren?
Ik ontwaarde een gedachte in mijzelf: De stap die ik vanuit deze stilstand zou gaan zetten zou het begin kunnen zijn van iets ergers dan tot nu toe. Maar tegelijkertijd zou het ook een stap kunnen zijn die werkelijk de keer zou zijn.
Ikzelf heb de keuze. God heeft mijn pad met zoveel zorg in dit paradijselijke landschap neergelegd. Ik kàn mijn ogen openen en mijn ziel laven aan al het moois dat Hij mij aanreikt. Ik kan ook mijn ogen sluiten. Maar dan sluit ik ook mijn hart.