Marcus 12,28b-34 –  zr. Emmanuel

inleiding:

Zusters en broeders, wij zijn hier bijeen in de ruimte en de liefde van God die is: Vader, Zoon en Heilige Geest. Amen.
‘Sterk als de dood is de liefde’, zo zongen wij. Inderdaad, op de avond van het leven blijft alleen de liefde over, alleen de liefde is blijvend. Naar de liefde wordt ons leven beoordeeld. Dat kan ook niet anders zijn, want ieder van ons is voortgekomen uit Gods liefde, door Hem geschapen uit liefde. En ieder van ons is bestemd om uiteindelijk ook weer voorgoed thuis te komen in die liefde.
Het Evangelie van deze zondag leert ons dan ook dat het gebod van de liefde – tot God en tot de naaste – het voornaamste is. Of, om het met de woorden van de apostel Paulus te zeggen: ‘Liefde vervult de gehele wet’. Laten wij ons in deze viering bezinnen op dat voornaamste gebod, het gebod van de liefde, en ons concrete leven van alledag daaraan spiegelen.

bezinning:

Wanneer Jezus op de avond voor zijn lijden en sterven spreekt over zijn nieuwe gebod, gaat het om het gebod van de liefde. ‘Een nieuw gebod geef Ik u: gij moet elkaar liefhebben; zoals Ik u heb liefgehad, zo moet ook gij elkaar liefhebben. Hieruit zullen allen kunnen opmaken dat gij mijn leerlingen zijt: als gij de liefde onder elkaar bewaart.’ De liefde is als het ware Jezus’ erfenis, de kern van zijn boodschap, en een opdracht aan zijn leerlingen, aan ons.
Dat is ook wat het Evangelie van deze zondag ons leert: het gebod van de liefde is het voornaamste.
Het eerste gebod geldt de liefde tot God. En niet zo’n beetje ook: met geheel uw hart, geheel uw ziel, geheel uw verstand en geheel uw kracht. Met heel je hebben en houden, met heel je wezen. Liefhebben, écht, oprecht liefhebben kán ook niet mondjesmaat, slechts ten dele. Van de heilige Theresia van Lisieux is de uitspraak: ‘Liefhebben is alles geven en jezelf erbij.’ Wie liefheeft, geeft zichzelf geheel. Onvoorwaardelijk, onverdeeld.
Tegenover God, in het licht van zijn liefde, klinkt het haast vermetel, te beweren dat wij mensen überhaupt tot zo’n liefde in staat zijn. We zijn er dan ook slechts toe in staat in de mate waarin wij Gods liefde in ons durven toelaten: Gods mateloze, onverdeelde en onvoorwaardelijke liefde voor ons, voor ieder van ons. Hoe meer wij die liefde toelaten, hoe meer zij ons weet om te vormen tot een leven uit liefde voor Gods liefde.
Alleen zo komen we ook bij het tweede gebod, de liefde tot de naaste. ‘Bemin uw naaste als uzelf’, klinkt het. De joodse godsdienstfilosoof Martin Buber vertaalde deze zin met: ‘Bemin uw naaste, hij is als u.’ Dat wil niet zeggen dat wij onze naaste slechts moeten (of kúnnen) liefhebben waar wij iets van onszelf in hem of haar herkennen. Liefhebben veronderstelt juist dat we de ander anders laten zijn, dat we hem of haar werkelijk nemen zoals hij of zij is, in waarheid. Ook de liefde tot de naaste dient onvoorwaardelijk te zijn.
Maar ‘bemin uw naaste, hij is als u’, wil zeggen: de ander naast je zien, op hart- en ooghoogte. Voor ogen houden waarin de ander net als jou is, wat jullie met elkaar gemeen hebben. De ander is eveneens een mens die bemint en bemind wordt, een mens met mogelijkheden en onmogelijkheden, met talenten en tekortkomingen, met vreugde en verdriet, met verlangens en strijd. Zoals een bekende uitspraak luidt: ‘Be kind. For everyone you meet is fighting a battle’: Wees vriendelijk, want iedereen die je ontmoet heeft een strijd te voeren.
Alleen vanuit Gods liefde komen we bij liefde tot de naaste. Maar andersom geldt ook: alleen wie de naaste liefheeft geeft er blijk van God lief te hebben. De heilige Teresa van Avila vond dan ook de onderlinge betrekkingen in de gemeenschap vaak een duidelijker teken van de relatie met God dan ‘de hoogten van het mystieke gebed’.
(…)
Bemin God met geheel uw hart, geheel uw ziel, geheel uw verstand, en geheel uw kracht.
Bemin uw naaste, hij is als u.