Marcus 10,17-30 en 1RegMB 1,1-5 – zr. Rebecca
Inleidend woord:
Broeders en zusters in Christus, u allen van harte welkom in deze viering.
Het verhaal dat we deze zondag uit het Marcusevangelie lezen, komt ook bij Matteüs en Lucas voor, zij het steeds met kleine verschillen. Iemand komt bij Jezus met de vraag wat hij moet doen om het eeuwig leven te verwerven. Het is een verhaal dat voor onze broeder Franciscus van Assisi de grondslag werd voor de levensvorm van hemzelf en zijn eerste broeders. In de voorlopige regelredactie van 1221 zijn dit de evangeliewoorden die hij aanhaalt, wanneer hij de levenswijze van de broeders beschrijft als: het volgen van de leer en de voetstappen van de Heer Jezus. Laten wij ons vanavond samen met Franciscus bezinnen op deze woorden, en daarmee ook onze eigen roeping en oorspronkelijke inspiratie als volgelingen van Jezus weer in ons laten oplichten.
Bezinning:
In de Herinneringen aan broeder Franciscus is een bijzonder getuigenis bewaard gebleven van een voorval aan het sterfbed van Franciscus. Broeder Bernardus van Quintavalle, zijn eerste metgezel, kwam bij hem, en nadat Franciscus hem gezegend had, zei hij over hem: “De eerste broeder die de Heer mij gegeven heeft, is broeder Bernardus. Hij heeft als eerste de volmaaktheid van het heilig evangelie op zich genomen en haar op volmaakte wijze uitgevoerd door al zijn goederen uit te delen aan de armen.” Franciscus hield Bernardus als voorbeeld aan zijn medebroeders voor, omdat hij als eerste gedaan had wat zelfs voor Franciscus zelf onmogelijk was geweest: hij had daadwerkelijk het advies van Jezus in het evangelie opgevolgd en heel zijn bezit aan de armen uitgedeeld. Dit is beginpunt en grondslag van wat Franciscus noemt: de volmaaktheid van het heilig evangelie.
Dat woord ‘volmaaktheid’ kan natuurlijk gemakkelijk misverstanden oproepen. Zeker in onze cultuur die op prestatie en zelfverwezenlijking gericht is, kan het lijken alsof het gaat om een soort ‘topsport-christendom’: als je maar hard genoeg je best doen en je aan alle regeltjes houdt, dan kom je er wel. Maar feitelijk wordt zo’n beeld door het evangelie zelf herhaaldelijk tegengesproken, ook in de lezing van vandaag. Wanneer Jezus aangesproken wordt als ‘goede meester’, wijst Hij zelf die benaming van de hand – hoewel juist Hij misschien wel de enige mens is die met recht zo genoemd zou kunnen worden. Maar het is Jezus erom te doen te benadrukken: “Niemand is goed dan God alleen.” Zoals ook Franciscus vaak en graag aanhaalt: God is al het goede, het hoogste goed, geheel het goede, die alleen goed is. Al het goede komt van God alleen. Als mensen zijn wij alleen goed, in zoverre wij ons door die goedheid die God is laten bewegen en er handen en voeten aan geven in ons leven. Zoals de goedheid en mensenliefde van God in Jezus Christus ten volle vlees en bloed geworden is. Dat is de weg die ons gegeven is om te volgen.
Het lijkt misschien een onmogelijke opgave, en in zekere zin is het dat ook daadwerkelijk. De leerlingen vragen in het evangelie niet voor niets: “Wie kan dan nog gered worden?” Als wij als mensen zo volledig ontdaan moeten worden van onze eigenmachtigheid en alles waar wij ons aan hechten, als een kameel die van bepakking en bulten en uiteindelijk van zichzelf ontdaan, door het oog van een naald moet kruipen… Zelf kunnen wij dat inderdaad niet. Maar Jezus verzekert ons: “Dit ligt niet in de macht der mensen, maar wel in die van God.” Wij hoeven onszelf niet te redden, dat doet God. Het enige dat wij kunnen en moeten doen – en dat is al uitdaging genoeg – is voor Hem kiezen. Kiezen voor de goedheid en de liefde. En dat niet alleen één keer, zoals broeder Bernardus die zijn bezittingen verkoopt en aan de armen geeft, maar steeds weer opnieuw, zoals Franciscus en ook Bernardus in hun leven als minderbroeders gedaan hebben. De volmaaktheid van het evangelie en het eeuwige leven zijn ons deel, op het moment dat wij ons niet meer laten bezetten door welk bezit dan ook, maar ons in bezit laten nemen door de Geest en de goedheid van God zelf.