Wijsheid 2,12-20 en psalm 54 – zr. Emmanuel

inleidend woord:

Zusters en broeders in Christus, wij zijn hier bijeen onder de zegen van onze God en in zijn naam: Vader, Zoon en Heilige Geest. Amen.
Van harte welkom in deze vigilieviering. Deze zondag is de laatste dag van de Vredesweek, waarin we meer dan anders hebben gebeden om vrede. We hoeven maar om ons heen te kijken – in onze wereld, in onze samenleving, in onze eigen kring, in onszelf – om maar al te goed te beseffen dat bidden om vrede geen overbodige luxe is. Ook de situatie die het boek Wijsheid ons deze zondag schetst is allesbehalve vredig. We horen er ‘de goddelozen’ aan het woord, die plannen smeden om de arme te tiranniseren, de weduwe niet te ontzien, en de rechtschapene te belagen.
Een situatie, een werkelijkheid die we ook vandaag de dag wel kennen. We zouden er bijna moedeloos en hopeloos van worden. Waar halen we toch de moed, het geloof en het vertrouwen vandaan om te blijven hopen, te blijven bidden om (en werken aan) vrede? De psalmist zet ons deze zondag op weg, en reikt ons de woorden aan.
Maken we het een moment stil in onszelf, om ons innerlijk af te stemmen op het Woord dat wij gaan horen en overwegen.

bezinning:

Psalm 54 is een lied op naam van David. Volgens het opschrift van de psalm verbleef David in de woestijn van Zif, waar hij zich verborg voor Saul, maar door de Zifieten verraden werd.
Daar, in die situatie, weet David desondanks de hoop en het vertrouwen vast te houden, en welt er een gebed op uit zijn hart. In het boek Wijsheid hoorden we over de rechtvaardige, die zich in een soortgelijke situatie bevindt. Het gebed van David is ook het gebed van de rechtvaardige.

Voor de psalmist, voor de rechtvaardige, is het geen vraag waar de moed, het geloof en het vertrouwen vandaan moet komen. Hij richt zich in het eerste vers reeds onomwonden tot God: ‘God, maak mij vrij door uw naam!’ In de prachtige hertaling van psalm 54 door Lloyd Haft wordt God niet met name genoemd. Dat is niet nodig. Vertrouwd en vertrouwvol bidt de psalmist eenvoudigweg: ‘Houd mij nog, behoud mij.’

Zo zal er hier nog iemand zijn die u wil noemen. De psalmist vraagt niet dat God zijn situatie verandert, weg van de goddelozen. Hij vraagt of hij behouden mag blijven, temidden van de goddelozen. Zo zal er daar nog iemand zijn die God noemt, die zijn Naam levend houdt.

Heb aandacht voor mijn mond, want anders is er niemand.
Waar het in onze psalmvertaling gaat over luisteren, horen en zeggen, gaat het bij Lloyd Haft om meer. ‘Heb aandacht’.
‘Heb aandacht’: neem mij in acht. Heb oog voor mij. Heb zorg voor mij. Om er in één adem aan toe te voegen:
‘Want anders is er niemand’. Zo groot is het geloof en het vertrouwen van de psalmist dat hij alles van God wil verwachten en hopen, van niets en niemand anders.

‘Die groot als onkruid om mij heen gedijen, zijn ontkennenden.’ De psalmist benoemt heel direct: ik word omgeven door goddelozen, door ontkennenden. Ze zijn uit op terreur en tirannie. Ze ontkennen de rechtvaardige, denken hem geen leven toe. Ze ontkennen God, noemen Hem niemand. En hoewel zij gedijen als onkruid, constateert en belijdt de psalmist haast verwonderd: ‘Toch ben ik hier behouden.’

‘Is dat ik ben, dat u er bent?’
Gaat de psalmist hier niet wat ver in zijn vertrouwelijke omgang met God? Immers: omdat God er is, zijn wij er. Andersom beweren, gaat dat niet wat ver?
De psalmist zegt het voorzichtig, vragend. En – toch – hij zegt het terecht. Temidden van het onkruid, van alle terreur en tirannie, is God aanwezig, omdat de rechtvaardige daar is. Temidden van dat alles is God de toevlucht en het behoud van de rechtvaardige. Temidden van dat alles noemt de rechtvaardige God, houdt hij Gods Naam levend.

Gods aanwezigheid waar hij aanwezig is: dat is de waarheid waarin de psalmist wil staan. Hij hoopt en vertrouwt erop dat alle leugens in Gods waarheid, in het niet – de naakte waarheid –, zullen verdwijnen.
Hoe dan ook: de psalmist houdt stand, hij bewaart zijn vrede, en bevestigt nogmaals:
‘Ik noem het goed dat u zult zijn.’