Jakobus 2,14-18 en Marcus 8,27-35 – zr. Emmanuel

Inleiding:

Zusters en broeders in Christus, wij zijn hier bijeen in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Amen. Van harte welkom in deze vigilieviering.
De apostel Jakobus leert ons deze zondag dat geloof zich moet uiten in daden. Sterker nog: geloof dat zich niet uit in daden, is waardeloos, is dood.
Ook in het Evangelie gaat het deze zondag over het avontuur dat ‘geloven’ heet. Het avontuur waartoe wij worden uitgenodigd, uitgedaagd. Christus zelf vraagt zijn leerlingen, vraagt ons, om ons geloof te belijden, om onder woorden te brengen wie Hij voor ons is. Niet als een ‘zeker weten’, maar als een ‘tasten en zoeken’. Woorden die voortkomen vanuit een levend geloof, een levende relatie met God zelf.
En jij, wie zeg jij dat Ik ben? Laten wij in deze viering naar woorden zoeken, zoeken naar ons antwoord op deze vraag. In het besef dat ons antwoord verder dient te gaan dan de woorden, dat ons antwoord zich ook dient te uiten in onze daden, in ons leven van alledag.

Bezinning:

‘En jij, wie zeg jij dat Ik ben?’ Deze vraag, door Christus gesteld aan zijn leerlingen, is ook tot ons gericht. Een vraag aan ons allen, maar toch een heel persoonlijke vraag, die door ieder van ons weer anders beantwoord kan en moet worden. Wie zeg jij dat Ik ben? Hoe zie jij Mij? Hoe ervaar jij Mij? Wie ben Ik voor jou?
Het is een heel intrigerende vraag ook. Dat God zelf, in en door Christus, aan ons, mensen, vraagt onder woorden te brengen, uit te spreken wie Hij is. Er wordt wel gezegd en gedacht dat je beter over God kunt zwijgen dan spreken. Immers, onze woorden schieten altijd tekort, zijn verre van toereikend. God is zoveel groter – een Geheim, niet te bevatten, laat staan in woorden.
Tegelijk: Gods Woord is vlees geworden, God zelf heeft mens willen worden in Christus. Hij is een van ons geworden en heeft op ongehoorde wijze te kennen gegeven dat Hij wil dat wij op een ongehoorde wijze met Hem omgaan. Door heel vrijmoedig over – en vooral tot Hem te spreken. Dat kunnen mooie woorden zijn, die een spoor van waarheid bevatten. Dat kunnen ongepaste woorden zijn, flaters – zoals Petrus deze zondag. Dat mag allemaal, zolang de woorden die we spreken maar uitdrukking zijn van ons oprechte zoeken en tasten naar God.
Onze woorden zijn echter niet vrijblijvend, niet zonder consequenties. Ons geloven, ons spreken, houdt zo’n betrokkenheid op God in, dat het wel in ons leven zichtbaar ‘moet’ zijn. Anders is ons geloof, zoals Jakobus zegt, inderdaad waardeloos. Die betrokkenheid op God, op Christus, gaat zo diep, dat Hij zonder terughoudendheid tot ons spreekt, en van ons verwacht dat wij in zijn voetstappen treden. Wij moeten Hem volgen, en net als Hij zijn kruis op ons nemen. Juist dan zal van ons geloof, zal van onze woorden blijken dat ze waarachtig zijn. Dit is niet eenvoudig. Want juist als het kruis heel aanwezig is in ons leven, als we lijden, eenzaam zijn of twijfelen, lijken onze woorden zo ver weg, zo ongepast wellicht ook. Maar als we dan standhouden, als we ons kruis niet uit de weg gaan, ons niet verzetten, ons niet afwenden – zoals Christus dat niet gedaan heeft – juist dan worden onze woorden waarheid, worden onze woorden vlees en bloed. Dan spreekt heel ons leven van God, en wordt God zelf vlees en bloed in ons…
En jij, wie zeg jij dat Ik ben?