Jakobus 1,19-27 en Marcus 7,1-16 – zr. Johanna

Overweging:

Luther – en daarmee veel van onze protestantse broeders en zusters – noemde de brief van Jakobus een “strooien brief”; een brief die te licht was, die niet in de Bijbel thuishoorde. Luther verzette zich tegen de mentaliteit van het verdienen van genade. Hij wilde geen verdienstenmentaliteit, maar genade alleen.
Toch is het wel degelijk bijbels wat er staat, vergelijk bv de woorden van Jezus in het Lucasevangelie: “Mijn moeder en mijn broeders zijn zij, die het woord van God horen en ernaar handelen”. Of in Mattheüs: “Ieder nu, die deze woorden van Mij hoort en ernaar handelt, kan men vergelijken met een verstandig man die zijn huis op rotsgrond bouwde. (…) Maar ieder die deze woorden van Mij hoort, doch er níet naar handelt, kan men vergelijken met een dwaas die zijn huis bouwde op het zand”. En dat liep slecht af, zoals we weten.
Het probleem van deze tekst van Jakobus is denk ik dat in de loop van de geschiedenis er steeds weer gewoonten insluipen in het samen gelovig bezig zijn – gewoonten die oorspronkelijk goed bedoeld waren en ook uit oprechte spiritualiteit ontstaan, maar over de generaties heen soms leeg worden – meer iets uiterlijks waarop je elkaar kunt afrekenen.
Zoiets is er ook aan de hand met het tafereel in de evangelielezing van vandaag: de Joden wassen hun handen en het vaatwerk. Dat is niet alleen vanuit hygiënische redenen, maar symboliseert zowel fysieke als spirituele reinheid. Het herinnert de gelovige eraan dat voedsel een geschenk van God is. Dit ritueel helpt om de dagelijkse activiteiten te verbinden met een bewustzijn van Gods aanwezigheid. Althans… zo was het oorspronkelijk bedoeld! Hier in dit evangelie is het verworden tot een uiterlijke plicht, waarop men elkaar kan beoordelen.
Maar waar gaat het nu uiteindelijk om? Om onze verbondenheid met God. Het is soms heel verleidelijk om te handelen om er iets mee te verdienen, om iemand te zijn in de ogen van anderen, of zelfs om de oordelende blikken van anderen te voorkomen. Het is belangrijk om niet zomaar over anderen te oordelen, maar om eerst eens in de spiegel te kijken en te zien wat je zelf voor iemand bent. Kan je jezelf in de spiegel aankijken? En nóg belangrijker: kijk je alleen naar hoe je er uitziet, of kijk je in de spiegel van je ziel; kijk je naar hoe God je geschapen en bedoeld heeft, en durf je Zijn liefde ook toe te laten? God kan niet binnenkomen als je de deur van je hart gesloten houdt. Maar als je je door hem laat aankijken, en op Hem vertrouwt, zal Hij er voor je zijn met Zijn genade.
Wie echt leeft vanuit een liefdevolle en vertrouwende verbondenheid met God, zal niet zo snel oordelen over anderen, maar die ander eerder opbouwen. En dat niet uit angst of dwang, maar vanuit de kracht – de genade – die God van binnenuit geeft. Vanuit belangeloze liefde.