zusters Angela en Emmanuel

welkom en inleiding:

Zusters en broeders, beginnen wij deze viering onder de zegen van onze God en in zijn naam: Vader, Zoon en Heilige Geest. Amen. Van harte welkom in deze viering. Wij gedenken vanavond het sterven van de heilige Clara, of beter: haar transitus, haar overgang naar het land van de levenden. In ‘Het boek van de armoede en de dood’ dicht Reiner Maria Rilke: ‘O Heer, geef iedereen zijn eigen dood./ Een sterven, uit een leven voortgekomen/ waar plaats voor liefde was en zin en nood.’
Van de heilige Clara mogen we wel zeggen, dat zo’n sterven haar gegeven is. Ja, zij is gestorven zoals zij geleefd heeft. Daarom gedenken we vanavond niet alleen haar transitus, maar vieren we ook haar leven. Wij doen dat in verbondenheid met al onze franciscaanse zusters en broeders wereldwijd. En heel in het bijzonder ook met onze zuster Angela. Zij heeft nog haar bijdrage aan deze viering geleverd door er met zuster Emmanuël over van gedachten te wisselen. Bovendien zingen we vanavond voor het eerst een lied dat zij geschreven heeft bij de Zegen van Clara. Tot drie keer toe klinkt in dat lied de aansporing van Clara: ‘Bemin!’ Bemin, en wees zo tot zegen. Dat is iets wat Clara eerst en vooral zélf gedaan heeft. Niet voor niets zongen we net: ‘Jouw naam is ons tot zegen. Clara: stralend licht…’
‘Bemin tot zegen’. Dat is geen sinecure. Voor ons vandaag de dag niet, maar ook voor Clara niet. Maar zij had er weet van dat het beter is om een licht te ontsteken dan de duisternis te vervloeken. En zij handelde daarnaar en ontstak een stralend licht dat tot op de dag van vandaag helder schijnt. Laten wij ons vanavond laven aan dat licht, opdat wij naar het voorbeeld van Clara mogen groeien in de liefde en wij zo tot zegen mogen zijn.

Zoals ik dat kan en meer dan ik kan…

Maar… zo begonnen we de derde strofe. Dat woord wijst ons terug naar de strofe ervoor, waar we onze verwarring uitzongen, uitríepen. Want ons leven, of in elk geval de wereld waarin wij leven, schijnt ons maar al te vaak brak land, waar de liefde lijkt te vluchten. Waar woont Hij die liefde is, Hij die ons bitterzoet bestaan gezegend heeft door het ten volle te léven? Hoe donker doomt de weg…
Maar gelukkig is daar Clara. Zij schijnt in de nacht als een lichtster voor ons uit, zij is als een bron in woestijngebied, als een vuurplaats in een tijd van kilte.
In plaats van de duisternis te vervloeken heeft Clara een licht willen ontsteken, heeft zij tot zegen willen zijn.

Hoe heeft zij dat willen doen? De oudste bronnen over Clara verhalen hoe zij tijdens haar leven vaak mensen gezegend heeft met een kruisteken. Ook op haar sterfbed, zoals we dadelijk zullen horen, zegent zij haar toegewijde broeders en zusters en smeekt zij de grote genade van zegen af over zowel alle tegenwoordige als toekomstige vrouwen van de arme kloosters.
Het Latijnse woord voor ‘zegenen’ brengt ons op een diepere laag. Het Latijnse woord voor ‘zegenen’ is benedicere. Het woord komt van bene, wat ‘goed’ betekent, en dicere, wat ‘zeggen’ betekent. Benedicere, zegenen, is dus: goede dingen zeggen. Clara verstond deze kunst. Al haar geschriften, en de bronnen over haar, getuigen ervan dat zij, zowel bij zichzelf als bij anderen, het goede wist te benoemen, zich over het goede kon verheugen. Zij wist bovendien door haar woord en voorbeeld het goede bij anderen op te roepen. En dat alles omdat zij steeds in contact bleef met Hem van Wie al het goede voortkomt, omdat zij leefde vanuit de Bron, vanuit God die liefde is.

Daarom zegt Clara aan het slot van haar Zegen, die schriftelijk is overgeleverd: ‘Wees steeds minnaressen van God, van jullie eigen ziel en van die van alle andere zusters.’ Dat is steeds de kern. Alleen wie bemint, wie leeft vanuit de liefde die God is, heeft werkelijk oog voor het goede, weet het goede te benoemen en kan zich oprecht verheugen in het goede van anderen. Alleen wie bemint kan tot zegen zijn. En hoe! Zoals Clara het verwoordt in haar Zegen: ‘Ik zegen jullie tijdens mijn leven en na mijn dood, zoals ik dat kan en meer dan ik kan, met alle zegeningen waarmee de Vader van alle barmhartigheid zijn zonen en dochters heeft gezegend en zal zegenen in de hemel en op aarde; en waarmee een geestelijke vader en moeder hun geestelijke zonen en dochters hebben gezegend en zullen zegenen. Amen.’

Transitus van de heilige Clara:

Uit het Heiligenleven van Clara:

Als de Heer dichterbij komt en als het ware al voor de deur staat, wil Clara dat priesters en geestelijke broeders bij haar komen staan om het lijden van de Heer en heilige woorden voor te lezen. Wanneer te midden van hen broeder Juniperus verschijnt, een uitmuntend grappenmaker van de Heer die dikwijls warme woorden over de Heer spuide, vraagt zij, vervuld van nieuwe vrolijkheid, of hij iets nieuws over de Heer bij de hand heeft. Hij opent zijn mond en werpt uit de oven van zijn brandende hart vurige vonkjes van woorden. In zijn geïnspireerde woorden vindt Gods maagd grote vertroosting. Daarna wendt zij zich tot haar wenende dochters, beveelt hun de armoede van de Heer aan en roept onder lofprijzing de goddelijke weldaden in herinnering. Zij zegent haar toegewijde broeders en zusters en smeekt de grote genade van zegen af over zowel alle tegenwoordige als toekomstige vrouwen van de arme kloosters. Wie zou de rest zonder tranen kunnen vertellen? Die twee gezegende gezellen van de zalige Franciscus staan erbij, van wie de ene, Angelus, zelf bedroefd, de bedroefden troost en de andere, Leo, het bed van de stervende kust.
De allerheiligste maagd keert in zichzelf en spreekt stil
tot haar ziel: ‘Ga gerust, want je hebt een goede reisgeleide. Ga’, zei ze, ‘want Hij die je geschapen heeft, heeft je geheiligd; Hij heeft je altijd behoed als een moeder haar kind, en je met tedere liefde bemind. U, Heer’, zei ze, ‘die mij geschapen hebt, wees gezegend.’ Als een van de zusters haar vraagt tot wie zij spreekt, antwoordt zij: ‘Ik spreek tot mijn gezegende ziel.’ Die glorievolle geleide was niet ver weg meer. Want terwijl zij zich tot een dochter keert, zegt ze: ‘Zie jij, dochter, de Koning van de glorie die ik zie?’
Daags na het feest van de heilige Laurentius, gaat die allerheiligste ziel heen om gelauwerd te worden met de eeuwige beloning. Nu de tempel van haar lichaam was afgebroken, vertrok haar geest gelukzalig naar de sterren.

Alleen zijn liefde is ons thuis…

Tot drie keer toe klinkt het: ‘bemin!’ Bemin God, bemin je eigen ziel en bemin die van je zusters – en broeders. Clara zegt hier hetzelfde als wat Christus in het Evangelie leert waar het gaat om de liefde als voornaamste gebod: ‘Gij zult de Heer uw God beminnen met geheel uw hart, geheel uw ziel en geheel uw verstand. Dit is het voornaamste en eerste gebod. Het tweede, daarmee gelijkwaardig: Gij zult uw naaste beminnen als uzelf. Aan deze twee geboden hangt heel de Wet en de Profeten.’

Bemin God. Daar begint het mee. Of nee, het begint ermee dat Hij ons bemint, want zijn liefde is altijd eerst. De liefde bestaat erin dat Hij ons liefheeft, zoals de evangelist Johannes het zegt. Die liefde moeten wij toelaten, willen wij zelf tot beminnen in staat zijn.
Wij zijn allereerst zusters en broeders van onze Heer, onvoorwaardelijk door Hem bemind; en in en vanuit Hem zusters en broeders van elkaar. En het is omdat Hij in ons verblijft, dat wij in Hem kunnen verblijven… Zoals Hij zelf zegt: ‘Gij in Mij en Ik in u…’

Bemin je eigen ziel, zegt Clara vervolgens. En wel omdat Hij daarin verblijft. Omdat Hij jouw ziel gezegend heeft met zijn aanwezigheid en je daar onophoudelijk zijn liefde toont. Aan een zuster karmelietes werd eens gevraagd wat zij toch deed tijdens de vele uren van stil gebed. ‘Ik sta slechts toe dat ik word bemind’, antwoordde ze. De heilige Clara zou het kunnen beamen. Wanneer zij zich op haar sterfbed tot ‘haar gezegende ziel’ wendt, en haar ziel geruststelt door te wijzen op de tedere liefde waarmee de Heer haar steeds bemind heeft, geeft zij daar in elk geval blijk van. Clara spoort ons aan haar voorbeeld te volgen en dagelijks te verwijlen bij de ‘zoete Gast van de ziel’, opdat zijn liefde bij ons naar binnen kan druppelen en die liefde ons van binnenuit omvormt. Clara spoort ons aan om oog te hebben voor de kleine tekens van zijn goedheid en liefde in en doorheen alles. Om ons in Hem te spiegelen, opdat wij steeds meer gaan leven uit liefde voor zijn liefde.

Bemin elkaar, wordt ons tenslotte aangezegd. En wel in die ene liefdesband. Wij zijn allen kinderen van die ene Vader van barmhartigheid, broeders en zusters van die ene Heer, en delen allen in zijn Geest. Wij weten ons in Hem elkaar verwant – en dat is de enige grond waarin onze onderlinge liefde geworteld en gegrondvest kan zijn. Wij zijn elkaar verwant, Hij geeft ons elkaar als zusters en broeders, of wij nu willen of niet, of wij er nu blij mee zijn of niet. Toch is het een verwantschap die wij niet als vanzelfsprekend kunnen en mogen beschouwen. Het is een verwantschap die wij dienen te onderhouden. Door elkaar steeds trachten te zien vanuit die verwantschap, oog te hebben voor de liefde die niet alleen onze eigen bestaansgrond is, maar ook die van de ander. Door oog te hebben voor het goede van de ander, ons te verheugen over het goede dat God in de ander bewerkt. Zo geven wij het goede terug aan Hem, van Wie al het goede voortkomt.